Paul,
Charles, Everard Larock getuigt van in zijn prille
jeugdjaren van een bijzondere tekenkunst. Op de
schoolbanken kan hij er niet aan weerstaan zijn leer-
en schrijfboeken te bekladden met allerlei figuurtjes
en tafereeltjes. Toen al treft hem het eigenaardige,
het typische van sommige oudjes. Larock gaat met
steeds groeiende belangstelling hun houding, gebaren
en gedrag na. Het is voor hem een vreugde te midden
van een bebloemde weide te staan, te kuieren in de
schaduw van de canadabomen die de vaartoevers sieren,
of te dwalen langs de eenzame, nietige veldwegels.
Later krijgt de jonge
Larock, na een onverpoosd aandringen, van zijn vader
de toelating om aan de tekenacademie te Mechelen
avondlessen te volgen. Met 'Het verbranden van
aardappelloof' penseelt hij intussen, op
veertienjarige leeftijd, reeds zijn eerste landschap.
Naar aanleiding van de onverwachte resultaten die
Evert op de academie behaalt neemt vader Jean-Karel
Larock, staatsveearts, het besluit om zijn zoon naar
Antwerpen te laten gaan. In de daguren werkt Larock
op het atelier van decoratieschilder H. Verbeucken en
's avonds volgt hij gedurende drie jaar lessen aan de
tekenacademie. Bij uitzondering wordt hem de
gewaardeerde 'Primusprijs' toegekend.
Vader Larock en moeder Verhulst nemen intussen, met
de andere kinderen, ook hun intrek in de havenstad.
Na deze academische vorming
breekt voor de beloftvolle, achttienjarige jongeling
het gevreesde ogenblik aan. De 'loting'
verloopt ongunstig en Evert Larock wordt geacht zijn
vierjarige legerdienst te vervullen. Tijdens zijn
dienstplicht wordt hij ziek, waardoor Larock door de
overheid van het militair hospitaal voor zes maanden
op ziekteverlof wordt gesteld. Nauwelijks is Larock
naar zijn geboortedorp weergekeerd of door de
gendarmen wordt hem op een morgen het bevel
overgemaakt dat hij zich in het krijgshospitaal te
Namen dient aan te melden. Na een observatie van vier
weken wordt hij tenslotte voor goed uit het leger
ontslagen. Evert Larock is teringlijder... en die
akelige ziekte zal hem gedurende vijftien jaar lang
kwellen. Larock verblijft voor een lange periode bij
de oud burgemeestersfamilie Van Hooymissen, waar hij
met de meeste zorgen wordt omringd.
Begin 1885 voegt Evert
Larock zich weer bij zijn familie te Antwerpen en
onder leiding van Charles Verlat volgt hij daar de
daglessen aan de academie. Zijn eerste schildersjaar
besluit hij op een glansrijke wijze. Met het
onderwerp 'Zittende visser', geschilderd
naar levend model, krijgt hij de primusprijs. In 1886
wordt de familie zwaar beproefd door het afsterven
van vader Larock. Deze nieuwe tegenslag verplicht de
kunstenaar zijn studie stop te zetten. Gelukkig voor
de kunst en gelukkig voor hemzelf, want zijn talent
wordt er des te persoonlijker en des te origineler om.
Vier jaar na het afsterven van haar man neemt moeder
Larock haar intrek in een huis, gelegen aan de
Bredabaan te Brasschaat - Maria-ter-Heide. Zoon Evert
Larock houdt zijn moeder er af en toe voor enkele
dagen, soms voor enkele weken gezelschap, doch hij
verblijft bij voorkeur in zijn geliefde vaartgemeente.
Aan de Pastorijstraat heeft Larock een oud schuurtje
als atelier ingericht. Om zich enigszins tegen de
koude te beschermen heeft hij de kale vloer met
stenen belegd.
In dit armtierig schuurtje
ontstaat, naast vele andere meesterwerken, zijn
onsterfelijke 'Idioot' of door sommige
ook 'De onnozele' genoemd. Dit prachtwerk
stelt hij datzelfde jaar tentoon op de Driejaarlijkse
Kunsttentoonstelling te Gent. Het kent er een
bijzondere bijval en Theodoor Verstraete, een
landschapschilder met faam, spreekt van een
meesterstuk. Larock krijgt een uitnodiging om zich
aan te sluiten bij de kunstkring 'De XIII'.
Evert Larock voelt zich vereert en aanvaard
met een groot genoegen zijn lidmaatschap. Naast
Theodoor Verstraete bestaat de Antwerpse kring der
XIII nog uit Leon Abry, Emile Claus, Eduard De Jans,
Henri de Smeth, Edgard Farasyn, boezemvriend Frans
Hens, Henry Luyten, Charles Mertens, Leon Van Aken,
Lodewijk Van Engelen en Romain Looymans. Jaarlijks
organiseren zij een kunsttentoonstelling te Antwerpen
en ter dezer gelegenheid overhandigen zij tevens een
kunstmap aan de ereleden-ondersteuners. Deze map
bevat dertien etsen van de respectievelijke
aangesloten leden.
Naarmate zijn talent groeit
en langzamerhand tot volle rijpheid komt, neemt ook
zienderogen de onmeedogenloze ziekte toe die hem
ondermijnt. Hoe die akelige tuberculosekwaal zijn
lichaam ook teistert, van tijd tot tijd gaat het
beter en dan neemt Larock het palet en de penselen
met onverzettelijke moed ter hand. Met een zekere
voorliefde werkt hij onverdroten langs de boorden van
het kanaal, op de akkers en in de bossen, maar Larock
zet de schildersezel ook meermaals neer op de
doeningen van de boeren. Landschappen en
binnenzichten zijn voor hem ook zeer geliefde
onderwerpen. Zo schildert hij de boeren, de akkers en
de tuinen, de eenvoudige nederige woningen en de
boereninterieurs vol kleur. De kleur! Evert Larock
faalt niet in de kleurzetting. Met een
fijngevoeligheid brengt hij de kleuren van het palet
op het doek over, hij doet ze schitteren. Net als de
snaren van zijn dierbare viool laat hij ze zelfs
zingen en tenslotte brengt hij ze tot leven in steeds
nieuwere schakeringen. Zo borstelt Larock, men voelt
het, het is hem aangeboren. De kleur betovert hem, ze
vervoert hem, krijgt haar zodanig lief, dat hij voor
haar soms al het overige vergeet.
Evert Larock is schilder
door aandrang. Hij penseelt zoals de vogel zingt,
zonder najaging van bijval noch roem. Larock
schildert omdat zijn ziel, getroffen door het schone
en overvol van gevoel, er hem toe dwingt. Al zijn
werken, zelfs de onbeduidende in schijn,
weerspiegelen de toestand van zijn geest. Zij doen
gevoelen wat hij voelt en delen aan degenen die
voelen en denken kunnen, die zachte en tevens diepe
weemoed mede die zijn gewone zielstoestand uitmaakt.
Slechts grote kunstenaars zijn daartoe in staat.
Medelijden voor zwakken en ongelukkigen spoort hem
meermaals aan bij de keuze van zijn onderwerpen. Wie
herinnert zich niet die ongelukkige 'Idioot',
weggekropen in een walgelijk hoekje op een
hoop steengruis? Hij staart in het niet. Wie zal ooit
de treurige en wonderlijke gedachten kennen die zijn
arm brein bevangen, de onbepaalde herinneringen die
hem kwellen? Alles in dit doek, zowel de kleur als de
weemoedige uitdrukking, de zachte harmonie, laten een
duurzame indruk na. Zijn Kempische binnenzichten,
landschappen en portretten bezitten allen dezelfde
hoedanigheden, soms met nog meer kracht. Zij
herinneren steeds aan iets dat waargenomen wordt op
het ogenblik dat alles schoner en treuriger wordt.
Na een noodzakelijk
verblijf in het sanatorium te Bokrijk verblijft deze
begaafde kunstenaar achtereenvolgens te Kalmthout,
Brasschaat en Heist-op-den-Berg, om dan uiteindelijk
naar zijn geboortedorp Kapelle-op-den-Bos weer te
keren. Daar overlijdt hij op vijfendertigjarige
leeftijd, in de volle kracht van zijn talent. Nooit
zal die grote jongen, openhartig, rondborstig,
bevallig en verstandig, een schone en zachte figuur
als een lijdende Christus, worden vergeten. Fier zijn
weg gaande, zijn kunst tot een ware godsdienst
makende, zonder zich te storen aan kleingeestige
tegenkanting en kuiperij. Hij doorstaat een lange
marteling, zowel lichamelijk als geestelijk. Larock
lijdt wat een kunstenaar zoal lijden kan, hij verlaat
de wereld met het gevoel en de verzekering dat zijn
werk zal blijven en groter worden met de tijd. Evert
Larock laat een oeuvre na, groot genoeg om hem een
ereplaats te verzekeren onder de grootste kunstenaars
van ons land.
Na zijn overlijden wordt zijn laatste rustplaats later
ondergebracht op het Erepark Z1 (Lijn D - 09) van het
Schoonselhof
te Antwerpen.
Een aantal van zijn werken bevinden zich in het
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen,
in het gemeentehuis van Kapelle-op-den-Bos en in
verscheidene particuliere verzamelingen.
Fotogalerie:
Dorpskerk -
Kousenstopster