Als
zoon van welgestelde ouders studeert Henri De Smeth,
na het beeindigen van de lagere school, aan het Jezuïetencollege
te Antwerpen. Hier toont hij zich reeds als een
kleine meester in het tekenen en schilderen. Op zijn
veertiende laat vader De Smeth, die de
kunstenaarsroeping van zijn zoon volkomen begrijpt,
de jeugdige Henri lessen volgen bij de kunstschilder
August de Lathouwer. Iedere donderdagnamiddag leert
hij hier de knepen van het vak en in 1981 staat het
reeds vast dat Henri De Smeth zich uitsluitend nog
aan de kunst zal wijden. Later verzeilt Henri De
Smeth op het atelier van de kunstschilder Lodewijk
Hendrix, een kunstenaar die heel wat verdienstelijke
kunstenaars vormt zoals Jean-Baptiste Anthony, Romain
Looymans en Leo Van Aken. Op dit atelier werkt de
geboren rasartiest als een bezetene.
Henri De Smeth debuteert in
1886 op het Salon te Gent. Als beginneling oogst hij
in de Arteveldestad een bescheiden succes. Door de
goede kritiek van ondermeer Lucien Solvay, gaan heel
wat deuren voor hem open. Met zijn doek De Opschik
behaalt hij in 1889, op de Wereldtentoonstelling te
Parijs, een bronzen medaille en ook op de
driejaarlijkse tentoonstelling van Antwerpen en
Brussel is zijn werk aanwezig. Henri De Smeth is lid
van de kunstkring 'Als ik kan' en in 1891
medestichter van de kunstkring 'De XIII', waarvan
ondermeer Emile Claus, Edgar Farasijn, Frans Hens,
Romain Looymans, Henry Luyten, Charles Mertens, Leo
Van Aken, Louis Van Engelen, Piet Verhaert en
Theodoor Verstraete deel uitmaken. In een wedstrijd
voor letterkundige verluchting met illustraties voor
het werk van Hendrik Conscience sleept hij in 1897,
samen met boezemvriend en kunstschilder Romain
Looymans, de eerste prijs in de wacht.
Het schilderwerk van Henri
De Smeth is verwant met dat van Henri De Braekeleer
en Alfred Elsen, althans toch wat de interieurs
betreft. Zijn scherpe blik neemt vooral de weelderige
salons van de rijke burgers van Antwerpen waar. De
Smeth schildert wat hij ziet, bespeelt als een echte
meester het lichtspel en creëert door zijn gekozen
kleurenharmonie een bijzondere atmosfeer. Zijn werk
toont de invloed van de Vlaams-Hollandse meesters uit
de zeventiende eeuw, de figuren zijn geen poppen maar
levende wezens. De Sonate, De rust van het Model,
De Roker, De Naaister, Moedergeluk
en in De Kunstkamer
zijn enkele van de voornaamste interieurs uit het
oeuvre van Henri De Smeth. Een aantal van zijn doeken
worden aangekocht door vooraanstaande kunstkenners
zoals L. Franck, R. Murdoch, M.F. Schaeffers en Dr.
Van Heghe. Om zijn verdienstelijk werk als
kunstschilder wordt De Smeth in 1905 benoemd tot
Ridder in de Leopoldsorde.
Daar Henri De Smeth een
groot aantal taferelen uit het werkelijke leven op
zijn doeken weergeeft, wordt hij ook wel eens als
'de Anekdotenschilder' betitelt. De doeken
Assewoensdag, Allerzielen, Voor het Lof
en De Berisping zijn deze vermelding zeker waard.
In het poëtisch landelijke Assewoensdag treden boeren
uit de mist te voorschijn, dewelke zonet de kerk verlaten, op
weg naar huis of de plaatselijke herberg om zich op te
warmen. In Allerzielen begeven een aantal sprakeloze
figuren zich langs een landweg naar een Kempisch
kerkje, dat zich op de achtergrond situeert. Volgens
vriend Theodoor Verstraete zijn ze een echt document
die, in het Kempische leven, de tijdsgebonden sfeer
van het jaar weergeven. Voor het Lof geeft een beeld
weer van de pastoor die, samen met de koster en de
misdienaar, de sacristie verlaat om in de kerk een
mis op te dragen. In De Berisping spelt een oude
pastoor zijn kwajongensachtige koorknapen de les. Al
deze doeken worden vrij realistisch en zeer
nauwkeurig weergegeven.
In gezelschap van Henry
Luyten en Romain Looymans ontdekt Henri De Smeth in
Zeeland een nieuwe wereld. De salonschilder ontpopt
zich hier als een zeer verdienstelijk
landschapschilder. In deze periode ontstaan werken
zoals Op de dijk, De was, Mistig weer,
Zandige weg en Het Koewachtertje. Dit doek is
zeer helder van koloriet. Een meisje in Zeeuwse klederdracht,
in gezelschap van enkele koeien, vertoeft in een
zonovergoten boomgaard. Dit werk verwijst naar de
invloed van Frans Courtens. Op het hoogtepunt van
zijn carriëre wordt de tweeënveertig jarige
kunstenaar in 1907, tijdens zijn verblijf in Zeeland,
door blindheid getroffen. Vele dokters worden bezocht
maar niemand kan hem helpen. Uiteindelijk berust de
kunstenaar in het verlies van beide ogen. Te
Antwerpen worden in 1909, onder leiding van vriend
Romain Looymans, zesenzestig doeken bijeengebracht op
een overzichtstentoonstelling. Voor velen is het een
ware openbaring. Op deze retrospectieve worden vele
van zijn doeken aangekocht.
Henri De Smeth is voortaan
op de goede zorgen van anderen aangewezen. Omgeven
door enkele goede vrienden belandt hij kort voor de
Eerste Wereldoorlog in Brasschaat, een landelijke
gemeente in de schaduw van de stad Antwerpen. De
ganse oorlogsperiode verblijft hij in pension bij de
familie Wouters - Godderie aan de Gasthuisstraat 90,
beter gekend als hotel 'Moeder Mie'. Later neemt
hij, in juni 1920, zijn intrek bij goede vriend
kunstschilder Frans Van Ballaer, wonende aan de
Bredabaan 117. Juffrouw Looymans, zuster van Romain
Looymans, neemt zijn financiën waar en regelt
ondermeer de betaling van de pensiongelden. In deze
periode leert De Smeth, autodidactisch, het
brailleschrift. De poëzie wordt zijn stokpaardje en
luid voor zich uit scanderend zoekt hij de juiste
versmaat, zodat zijn verzen op papier kunnen worden
neergeschreven. Om de samenhang te horen leest de
jonge Van Ballaer ze achteraf voor en kunnen ze
uiteindelijk in hun definitieve versie worden gegoten.
Zo ontstaan heel wat gedichten waarvan het juiste
aantal ongekend is, maar toch kent men het bestaan
van nummer negenenvijftig, wat wijst op een vrij
omvangrijke poëtische productiviteit.
Naast deze geestelijke
bezigheid zijn er ook de wandeltochten, soms alleen,
gewapend met zijn blindestok, maar meestal onder
begeleiding van Frans Van Ballaer of een andere goede
bekende. In december 1924 trekt Henri De Smeth, na
een verblijf van vier en een half jaar bij Van
Ballaer, in bij de familie Jongenelen - Dierickx,
wonende aan de Bredabaan 266. Vader Jongenelen is
biervoerder voor brouwerij Royers en later voor
brouwerij Verlinden. Naast de taak van bieruitvoerder
baat hij samen met zijn vrouw ook een pensionhuis uit.
Zij verlenen aan een aantal gasten voor korte of
langere tijd onderdak, die er meestal om
gezondheidsredenen verblijven. De Smeth is er omwille
van zijn lang verblijf, tot aan zijn dood in 1940,
een zeer speciale gast. Hij noemt zichzelf al lachend
een familiestuk. De uit goede burgerij afkomstige
Henri De Smeth is hier eregast en geniet er een zeer
verzorgd menu. Bovendien gaat hij steeds netjes
gekleed, inclusief stijve boord.
Zijn activiteit als dichter
en de wandelingen worden onverdroten verder gezet.
Bepaalde trajecten kent hij van buiten, op andere
wandelingen is de jonge Maria De Vries zijn
begeleidster. Als er om financiële redenen een
schilderij wordt verkocht, gaat Maria De Vries naar
Antwerpen om de verkoop af te ronden. De Smeth is een
belezen en gecultiveerd man en zoals het een deftig
burger betaamt spreekt hij met zijn bezoekers Frans.
Verder laat hij zich de krant voorlezen, vooral waar
het om kunstrecenties gaat. Samengevat is Henri De
Smeth een welopgevoed, keurig, gevoelig en goedhartig
man. Met een verlangen naar een gezellige omgang weet
hij zijn handicap wilskrachtig te dragen.
Bij het uitbreken van de
Tweede Wereldoorlog wordt De Smeth verplicht, voor de
eerste maal sinds zijn verblijf in de gemeente,
Brasschaat te verlaten. Hij neemt zijn intrek bij
Juffrouw Looymans te Antwerpen. Na de capitulatie
keert hij terug naar Brasschaat, maar zijn
levenskracht blijkt gebroken. In het najaar, op
zeventien november 1940, treft men hem in bed dood
aan. Enkele dagen nadien wordt hij, na een door
weinigen bijgewoonde dienst in de Sint-Antoniuskerk
te Brasschaat, ten grave gedragen. Op het
Schoonselhof
(Park P - Hoek) te Antwerpen vindt
Henri De Smeth zijn laatste rustplaats.
In verscheidene Belgische
musea kan men zijn werk terugvinden. Het Koninklijk
Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen bewaart van
hem De nota van de Kleermaakster uit 1901 en
Voor het Lof uit 1898, ook De Sacristie genaamd.
Op het gemeentehuis van Borgerhout is het Portret van
mijn Vader te aanschouwen. Vader De Smeth is jarenlang
schepen in deze gemeente en als blijk van waardering
koopt men dit werk in 1921 aan. Te Brussel, in het
Museum voor Schone Kunsten, kan men Het Consult gaan
bewonderen. Het doek De Roker bevindt zich, uit een
legaat van mecenas Henri Van Cutsem, in het bezit van
het Museum voor Schone Kunsten te Doornik. Daarnaast maakt
zijn werk ook deel uit van verscheidene particuliere
verzamelingen.
Fotogalerie:
De wake -
Drinkebroers -
In de sacristie -
Kanaalzicht