Henri De Smeth
Borgerhout 31 - 10 - 1865 / Brasschaat 17 - 11 - 1940



Als zoon van welgestelde ouders studeert Henri De Smeth, na het beeindigen van de lagere school, aan het Jezuïetencollege te Antwerpen. Hier toont hij zich reeds als een kleine meester in het tekenen en schilderen. Op zijn veertiende laat vader De Smeth, die de kunstenaarsroeping van zijn zoon volkomen begrijpt, de jeugdige Henri lessen volgen bij de kunstschilder August de Lathouwer. Iedere donderdagnamiddag leert hij hier de knepen van het vak en in 1981 staat het reeds vast dat Henri De Smeth zich uitsluitend nog aan de kunst zal wijden. Later verzeilt Henri De Smeth op het atelier van de kunstschilder Lodewijk Hendrix, een kunstenaar die heel wat verdienstelijke kunstenaars vormt zoals Jean-Baptiste Anthony, Romain Looymans en Leo Van Aken. Op dit atelier werkt de geboren rasartiest als een bezetene.

Henri De Smeth debuteert in 1886 op het Salon te Gent. Als beginneling oogst hij in de Arteveldestad een bescheiden succes. Door de goede kritiek van ondermeer Lucien Solvay, gaan heel wat deuren voor hem open. Met zijn doek De Opschik behaalt hij in 1889, op de Wereldtentoonstelling te Parijs, een bronzen medaille en ook op de driejaarlijkse tentoonstelling van Antwerpen en Brussel is zijn werk aanwezig. Henri De Smeth is lid van de kunstkring 'Als ik kan' en in 1891 medestichter van de kunstkring 'De XIII', waarvan ondermeer Emile Claus, Edgar Farasijn, Frans Hens, Romain Looymans, Henry Luyten, Charles Mertens, Leo Van Aken, Louis Van Engelen, Piet Verhaert en Theodoor Verstraete deel uitmaken. In een wedstrijd voor letterkundige verluchting met illustraties voor het werk van Hendrik Conscience sleept hij in 1897, samen met boezemvriend en kunstschilder Romain Looymans, de eerste prijs in de wacht.

Het schilderwerk van Henri De Smeth is verwant met dat van Henri De Braekeleer en Alfred Elsen, althans toch wat de interieurs betreft. Zijn scherpe blik neemt vooral de weelderige salons van de rijke burgers van Antwerpen waar. De Smeth schildert wat hij ziet, bespeelt als een echte meester het lichtspel en creëert door zijn gekozen kleurenharmonie een bijzondere atmosfeer. Zijn werk toont de invloed van de Vlaams-Hollandse meesters uit de zeventiende eeuw, de figuren zijn geen poppen maar levende wezens. De Sonate, De rust van het Model, De Roker, De Naaister, Moedergeluk en in De Kunstkamer zijn enkele van de voornaamste interieurs uit het oeuvre van Henri De Smeth. Een aantal van zijn doeken worden aangekocht door vooraanstaande kunstkenners zoals L. Franck, R. Murdoch, M.F. Schaeffers en Dr. Van Heghe. Om zijn verdienstelijk werk als kunstschilder wordt De Smeth in 1905 benoemd tot Ridder in de Leopoldsorde.

Daar Henri De Smeth een groot aantal taferelen uit het werkelijke leven op zijn doeken weergeeft, wordt hij ook wel eens als 'de Anekdotenschilder' betitelt. De doeken Assewoensdag, Allerzielen, Voor het Lof en De Berisping zijn deze vermelding zeker waard. In het poëtisch landelijke Assewoensdag treden boeren uit de mist te voorschijn, dewelke zonet de kerk verlaten, op weg naar huis of de plaatselijke herberg om zich op te warmen. In Allerzielen begeven een aantal sprakeloze figuren zich langs een landweg naar een Kempisch kerkje, dat zich op de achtergrond situeert. Volgens vriend Theodoor Verstraete zijn ze een echt document die, in het Kempische leven, de tijdsgebonden sfeer van het jaar weergeven. Voor het Lof geeft een beeld weer van de pastoor die, samen met de koster en de misdienaar, de sacristie verlaat om in de kerk een mis op te dragen. In De Berisping spelt een oude pastoor zijn kwajongensachtige koorknapen de les. Al deze doeken worden vrij realistisch en zeer nauwkeurig weergegeven.

In gezelschap van Henry Luyten en Romain Looymans ontdekt Henri De Smeth in Zeeland een nieuwe wereld. De salonschilder ontpopt zich hier als een zeer verdienstelijk landschapschilder. In deze periode ontstaan werken zoals Op de dijk, De was, Mistig weer, Zandige weg en Het Koewachtertje. Dit doek is zeer helder van koloriet. Een meisje in Zeeuwse klederdracht, in gezelschap van enkele koeien, vertoeft in een zonovergoten boomgaard. Dit werk verwijst naar de invloed van Frans Courtens. Op het hoogtepunt van zijn carriëre wordt de tweeënveertig jarige kunstenaar in 1907, tijdens zijn verblijf in Zeeland, door blindheid getroffen. Vele dokters worden bezocht maar niemand kan hem helpen. Uiteindelijk berust de kunstenaar in het verlies van beide ogen. Te Antwerpen worden in 1909, onder leiding van vriend Romain Looymans, zesenzestig doeken bijeengebracht op een overzichtstentoonstelling. Voor velen is het een ware openbaring. Op deze retrospectieve worden vele van zijn doeken aangekocht.

Henri De Smeth is voortaan op de goede zorgen van anderen aangewezen. Omgeven door enkele goede vrienden belandt hij kort voor de Eerste Wereldoorlog in Brasschaat, een landelijke gemeente in de schaduw van de stad Antwerpen. De ganse oorlogsperiode verblijft hij in pension bij de familie Wouters - Godderie aan de Gasthuisstraat 90, beter gekend als hotel 'Moeder Mie'. Later neemt hij, in juni 1920, zijn intrek bij goede vriend kunstschilder Frans Van Ballaer, wonende aan de Bredabaan 117. Juffrouw Looymans, zuster van Romain Looymans, neemt zijn financiën waar en regelt ondermeer de betaling van de pensiongelden. In deze periode leert De Smeth, autodidactisch, het brailleschrift. De poëzie wordt zijn stokpaardje en luid voor zich uit scanderend zoekt hij de juiste versmaat, zodat zijn verzen op papier kunnen worden neergeschreven. Om de samenhang te horen leest de jonge Van Ballaer ze achteraf voor en kunnen ze uiteindelijk in hun definitieve versie worden gegoten. Zo ontstaan heel wat gedichten waarvan het juiste aantal ongekend is, maar toch kent men het bestaan van nummer negenenvijftig, wat wijst op een vrij omvangrijke poëtische productiviteit.

Naast deze geestelijke bezigheid zijn er ook de wandeltochten, soms alleen, gewapend met zijn blindestok, maar meestal onder begeleiding van Frans Van Ballaer of een andere goede bekende. In december 1924 trekt Henri De Smeth, na een verblijf van vier en een half jaar bij Van Ballaer, in bij de familie Jongenelen - Dierickx, wonende aan de Bredabaan 266. Vader Jongenelen is biervoerder voor brouwerij Royers en later voor brouwerij Verlinden. Naast de taak van bieruitvoerder baat hij samen met zijn vrouw ook een pensionhuis uit. Zij verlenen aan een aantal gasten voor korte of langere tijd onderdak, die er meestal om gezondheidsredenen verblijven. De Smeth is er omwille van zijn lang verblijf, tot aan zijn dood in 1940, een zeer speciale gast. Hij noemt zichzelf al lachend een familiestuk. De uit goede burgerij afkomstige Henri De Smeth is hier eregast en geniet er een zeer verzorgd menu. Bovendien gaat hij steeds netjes gekleed, inclusief stijve boord.

Zijn activiteit als dichter en de wandelingen worden onverdroten verder gezet. Bepaalde trajecten kent hij van buiten, op andere wandelingen is de jonge Maria De Vries zijn begeleidster. Als er om financiële redenen een schilderij wordt verkocht, gaat Maria De Vries naar Antwerpen om de verkoop af te ronden. De Smeth is een belezen en gecultiveerd man en zoals het een deftig burger betaamt spreekt hij met zijn bezoekers Frans. Verder laat hij zich de krant voorlezen, vooral waar het om kunstrecenties gaat. Samengevat is Henri De Smeth een welopgevoed, keurig, gevoelig en goedhartig man. Met een verlangen naar een gezellige omgang weet hij zijn handicap wilskrachtig te dragen.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog wordt De Smeth verplicht, voor de eerste maal sinds zijn verblijf in de gemeente, Brasschaat te verlaten. Hij neemt zijn intrek bij Juffrouw Looymans te Antwerpen. Na de capitulatie keert hij terug naar Brasschaat, maar zijn levenskracht blijkt gebroken. In het najaar, op zeventien november 1940, treft men hem in bed dood aan. Enkele dagen nadien wordt hij, na een door weinigen bijgewoonde dienst in de Sint-Antoniuskerk te Brasschaat, ten grave gedragen. Op het Schoonselhof (Park P - Hoek) te Antwerpen vindt Henri De Smeth zijn laatste rustplaats.

In verscheidene Belgische musea kan men zijn werk terugvinden. Het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen bewaart van hem De nota van de Kleermaakster uit 1901 en Voor het Lof uit 1898, ook De Sacristie genaamd. Op het gemeentehuis van Borgerhout is het Portret van mijn Vader te aanschouwen. Vader De Smeth is jarenlang schepen in deze gemeente en als blijk van waardering koopt men dit werk in 1921 aan. Te Brussel, in het Museum voor Schone Kunsten, kan men Het Consult gaan bewonderen. Het doek De Roker bevindt zich, uit een legaat van mecenas Henri Van Cutsem, in het bezit van het Museum voor Schone Kunsten te Doornik. Daarnaast maakt zijn werk ook deel uit van verscheidene particuliere verzamelingen.

Fotogalerie: De wake - Drinkebroers - In de sacristie - Kanaalzicht



Index - Artists - Kunstenaars - Artistes - Sales